Levenscyclus

De sporen

Onder invloed van vocht kan een spore ontkiemen. Uit de sporen ontkiemen eencellige organismen Er kunnen zowel myxamoeben als ook myxomonaden gevormd worden. Myxomonaden zijn haploid en hebben een zweepstaart waarmee ze zich kunnen bewegen. Mochten de omstandigheden ongunstig zijn dan kunnen de myxamoeben en myxomonaden ook terugkeren in het stadium van een microcyste. In dit stadium zouden ze vrij lang kunnen overleven totdat de omstandigheden weer beter worden en de ontwikkeling verder kan gaan. Bij het zilveren boomkussen (Reticularia lycoperdon) ontkiemen de sporen al vrij snel, na ongeveer een half uurtje kunnen de eerste ontkiemende sporen worden waargenomen onder de microscoop. Ook is het verrassend dat sommige sporen zelfs na vele jaren in een stoffig herbarium nog kunnen ontkiemen.

 

Het plasmodium

Wanner myxamoeben of myxomonaden versmelten ontstaat er een diploïde cel, het plasmodium. Hoe dit proces precies in zijn werk gaat is nog niet volledig duidelijk. Het plasmodium is eigenlijk een heel wonderlijk "diertje", maargoed dan wel een "diertje" dat maar bestaat uit een enkele cel... Het plasmodium kan groeien en een aanzienlijke omvang (tot een meter) en massa (tot 20 kg) bereiken (bijvoorbeeld bij Brefeldia maxima). Het voedt zich met microbiologie of onderdelen van het substraat en kan zich ook bewegen over het substraat. Door speciale receptoren kan het plasmodium in de richting van voedsel bewegen, dit proces noemen we chemotaxis.

Voor het onderzoek worden plasmodia vaak in petrischaaltjes bestudeerd. Wanneer er aan deze plasmodia havervlokken worden toegevoegd zie je het plasmodium in de richting van deze havervlokken kruipen. Deze eigenschap wordt onder andere gebruikt in het fuctionele onderzoek naar myxomyceten waarbij vaak de myxomyceet Physarum polycephalum wordt gebruikt. Denk aan de welbekende onderzoeken waarbij een slijmzwam wordt gebruikt om de efficiëntste verbinding tussen verschillende punten te bepalen of wordt gebruikt om de kortste route in een doolhof weet te vinden. 

Zo lang de omstandigheden gunstig zijn kan het plasmodium doorgaan met groeien. Plasmodia zijn vaak te zien na een periode van regen en warmte. Denk bijvoorbeeld aan het plasmodium van heksenboter (Fuligo septica) dat als een gele “blob” vaak boven op boomstronken te vinden is. Het plasmodium produceert ook een slijmige afscheiding. Deze gebruikt de myxomyceet onder andere om te herinneren welke delen hij al bezocht heeft (zijn externe geheugen). Vaak kun je nog een kruipspoor zien wanneer een myxomyceet een plek bezocht heeft.

 

 

Sclerotium

Een plasmodium kan ook een sclerotium vormen. Dat is een harde “levenloze” toestand die gebruikt wordt in ongunstige omstandigheden. Bijvoorbeeld als het gaat vriezen of wanneer het niet meer vochtig is. Als de omstandigheden weer beter worden komt het sclerotium weer “tot leven” en wordt er weer een plasmodium gevormd.

De vruchtlichamen

Wanneer er een bepaalde trigger komt (bijvoorbeeld licht) dan zal het plasmodium stoppen met groeien en zal het over gaan tot het vormen van de vruchtlichamen. Deze vruchtlichamen bevatten de sporen. Deze sporen kunnen door de wind worden verspreid maar er zijn ook bepaalde insecten (b.v. springstaartjes) die wel eens smullen van een vruchtlichaam en op deze wijze bijdragen aan de verspreiding van de sporen. Om een myxomyceet te kunnen determineren is het belangrijk om goed gevormde vruchtlichamen te hebben, het plasmodium alleen is vaak onvoldoende. 

Omdat deze vruchtlichamen na het drogen geen vocht meer bevatten kunnen deze voor een lange tijd bewaard worden. Deze vruchtlichamen maken dan ook onderdeel uit van ons herbarium.